Categorieën
nieuws

Nergens last van

Donald Trump is te dik en hoogstwaarschijnlijk dement. Hillary Clinton heeft of had longontsteking en mogelijk ook de ziekte van Parkinson.

Nu de gezondheid van de Amerikaanse presidentskandidaten tot belangrijkste verkiezingsonderwerp is gebombardeerd, is het van groot belang om ze eens aan een grondige medische inspectie te onderwerpen. Vanuit deze gedachte verscheen Trump eerder deze week in de Dr. Oz Show (een soort Dr. Phil show, maar dan voor lichamelijke in plaats van geestelijke kwalen). Het interview ging ongeveer als volgt: De dokter (‘Dr. Oz’), vraagt Trump of hij wel eens ergens last van heeft. Hoofdpijn bijvoorbeeld, of last van zijn buik? Trump antwoordt: ‘Nee, ik heb nooit ergens van. Ja, vroeger had ik wel eens hooikoorts.’ Hij sport weliswaar niet, op hier en daar wat golf na, maar benadrukt dat speeches geven op conventies ook een soort topsport is. Je moet er erg veel bij gebaren. Trump zegt nog even dat zijn vrouw een groot fan is van Dr. Oz, en that’s it. Trump kiezers zullen weer even gerustgesteld zijn.

Opvallend is dat ook Clinton haar recentelijke hoestbuien weet aan hooikoorts. Voordat ze afgelopen week omviel wegens oververhitting en beginnende longontsteking, verteldclintonphotoe ze journalisten dat ze extra anti-histamine pillen nam, omdat ze in de lente en herfst soms een paar dagen lang veel last heeft van hoesten. Verder was Hil doing fantastic.

Ziekte, zo lijkt de achterliggende gedachte bij de heksenjacht die rondom beide kandidaten is ontstaan, is een teken van zwakte. Een goede, sterke leider, heeft op z’n hoogst zo nu en dan last van een allergietje. Trump lijkt zelfs te zeggen: ik eet veel fastfood en sport zelden, maar ik ben zo sterk dat ik ondanks dat kerngezond ben.

Maar hoe is ziekte iets waar je iemand op af kunt rekenen? Het is qua presidentieel kwaliteiten nu juist een van de dingen waar iemand heel weinig hand in heeft. Tuurlijk, je kunt gezond eten en veel sporten (iets wat in ieder geval Trump dus niet doet), maar ook dan, een ziekte kan altijd toeslaan. Campagneleiders proberen de focus op de gezondheid van de kandidaten te verklaren door te doen alsof ze zich enkel afvragen of de kandidaten wel ‘fit’ genoeg zijn om de V.S. te runnen, maar in de artikelen en filmpjes die de ronde doen lijkt de boodschap veel meer te zijn: het gestel van Hillary/Donald is zwak, omdat zijzelf zwak zijn. En wie zwak is, is geen goede vertegenwoordiger van het Amerikaanse maakbaarheids-ideaal.

Als ik een president moest kiezen, zou hoe gezond hij of zij fysiek is niet bovenaan het lijstje staan. Natuurlijk, het is vervelend als je president sterft aan een hartaanval. Maar misschien heeft hij of zij voor het de pijp uitgaan een paar goede beslissingen genomen, en daarna kan er altijd een vervanger komen. Veel vervelender is het als je president neergeschoten wordt door een gek die op de hoek van de straat een geweer heeft gekocht, of als je president een van de weinige mensen in het land is die voor zijn of haar ziekte doeltreffende medische zorg ontvangt, omdat de rest van de mensen het niet kan betalen zich fatsoenlijk te
verzekeren.

Een bekende uitspraak luidt dat iedere natie de leiders krijgt die het verdient. Als dat zo is, zou het me niets verbazen als Trump en Clinton allebei toch ernstig ziek blijken.

Categorieën
nieuws

De laatste kamer

De laatste kamer

Onlangs droomde ik over een kunstwerk dat een huis was met oneindig veel kamers. Iedere kamer was zichzelf, babykamer of keuken, maar uiteindelijk ging het er vooral om dat iedere kamer naar een andere kamer leidde. In één van de kamers blijven leek me daardoor onmogelijk: dan zou de rest van het kunstwerk onbekend blijven, dan zou ik er nooit achterkomen hoeveel kamers er nog meer waren, en of er een laatste kamer zou zijn, of een uitgang.

Het deed me denken aan een gedicht van Chr. J. van Geel dat ik heel mooi vind:

Kinderen in de laatste kamer
horen fluisteren, horen buiten
grote vogels lopen, horen
namen en hun namen noemen
en ze lachen om wat niet waar is
en toch waar is, alleen veilig
bij elkaar.

Buiten de laatste kamer gebeurt van alles: grote vogels, gefluister – maar de kinderen in de laatste kamer lachen er om. Ze hoeven er niet naartoe, want ze hebben alles al gezien (toegegeven, dit is een nogal positieve lezing van het gedicht: de laatste kamer zou natuurlijk net zo goed de dood kunnen zijn, hoewel dat mijn lezing niet per se hoeft te veranderen). Ik in mijn droom daarentegen moest me bij elke kamer afvragen: is dat wat zich in deze kamer bevindt het waard om te blijven, of moet ik de gok wagen en kijken wat er nog meer te zien valt? De babykamer en de keuken verliet ik zonder moeite, maar de daaropvolgende ruimtes werden steeds groter en complexer, waardoor de vraag op een gegeven moment werd: ga ik naar een volgende kamer, om te kijken wat er daar nog meer is, of blijf ik hier, om te kijken wat er hier nog meer is?

Dat brengt me op het volgende: hoewel ‘vertrekken’ en ‘verlaten’ allebei vertaald kunnen worden met het Engelse ‘to leave’, bestaat er in het Nederlands tussen de twee woorden een wereld van verschil. Verlaten is over het algemeen schrijnender dan vertrekken, omdat er iets achter blijft. Als je verlaat, is een logische vraag: wat verlaat je? Maar aan wie vertrekt vraagt men: waar ga je heen? Mijn droomdilemma zou je dus samen kunnen vatten als: als ik ga, verlaat ik dan of vertrek ik?

De makkelijkste manier om dit dilemma, dat me ook als ik wakker ben vaak hoofdpijn bezorgt, op te lossen is, denk ik, door simpelweg de vooronderstelling op te heffen en niet te gaan. Door te blijven, niet vanuit het idee dat je anders iets achter zou laten wat je nooit meer terug kan krijgen, maar vanuit het idee dat oneindigheid in een menselijk leven niet bestaat en je vroeg of laat toch wel ergens zult moeten verwijlen (al is het maar in je graf, zie hierboven). Je zou kunnen zeggen dat je je dan voor altijd af moet blijven vragen wat er nog meer is, maar alle kamers die je niet bezocht hebt zullen uiteindelijk hun aantrekkingskracht verliezen omdat wat je niet gezien hebt zich niet laat herinneren. Ik was heel even bang dat mijn droom zo een metafoor was geworden voor tevreden zijn met wat je hebt, maar nu zou ik het toch liever noemen: houden waarmee je tevreden bent. Tenslotte, wie bepaalt wat de laatste kamer is? De kamer zelf heeft geen idee van zijn positie in het huis, of in de tijd. Niet de kamer of een aan de kamer verwante instantie bepaalt dat’ie de laatste is, maar de kinderen, door voor altijd in de kamer te blijven. Ik herschreef het gedicht:

Kinderen in de laatste kamer
zijn gaan zitten in de eerste kamer
die ze tegenkwamen, horen hun namen
en noemen hun kamer de laatste
en ze lachen om wat nier waar is
en toch waar is, alleen veilig
bij elkaar.

Categorieën
nieuws

Maggie Nelson over taal & sorry.

“Afraid of assertion. Always trying to get out of “totalizing” language, i.e., language that rides roughshod over specificity; realizing this is another form of paranoia. Barthes found the exit to this merry-go-round by reminding himself that “it is language which is assertive, not he.” It is absurd, Barthes says, to try to flee from language’s assertive nature by “add[ing] to each sentence some little phrase of uncertainty, as if anything that came out of language could make language tremble.”

My writing is riddled with such tics of uncertainty. I have no excuse or solution, save to allow myself the tremblings, then go back in later and slash them out. In this way I edit myself into a boldness that is neither native nor foreign to me.

At times I grow tired of this approach, and all its gendered baggage. Over the years I’ve had to train myself to wipe the sorry off almost every work e-mail I write; otherwise, each might begin, Sorry for the delay, Sorry for the confusion, Sorry for whatever. One only has to read interviews with outstanding women to hear them apologizing. But I don’t intend to denigrate the power of apology: I keep in my sorry when I really mean it. And certainly there are many speakers whom I’d like to see do more trembling, more unknowing, more apologizing.”

– Maggie Nelson in The Argonauts, p. 98, Graywolf Press, 2015

Categorieën
nieuws

Stel je voor:

Je bent met vrienden in het café en ziet een leuke man/vrouw aan de bar staan – laten we om onhandig gehannes met persoonlijke voornaamwoorden te voorkomen zeggen dat het een vrouw is. Voor je het weet hebben jullie oogcontact. Je bestelt een rondje bier en zorgt ervoor dat je een glas teveel bestelt, zodat je haar het overgebleven biertje aan kan bieden. Geen hele geraffineerde truc, waarschijnlijk heeft ze je meteen al door, maar toch raken jullie aan de praat. Het is een goed gesprek, je hebt het idee dat je zinnige dingen zegt, ookal zal je je de volgende dag een beetje schamen omdat je in je enthousiasme te snel teveel prijs hebt gegeven, iets wat je eigenlijk altijd doet, maar waar je desalniettemin keer op keer een beetje beduusd van raakt. Het café is gevuld met gelach en muziek, sommige mensen zingen de refreinen van de liedjes mee. De muziek is niet helemaal jouw smaak, maar het kan er mee door.

Categorieën
nieuws

Generatieconflict

Ik stel het me ongeveer zo voor: Het is ochtend. De eerstvolgende editie van Een Grote Krant/Een Leuk Tijdschrift is volop in de maak en op een groot deel van de redactie klinkt het tevreden gezoem van hard werkende mensen. Op de afdeling van het lifestylekatern zit men echter met de handen in het haar: er moet nog een pagina of drie, vier gevuld worden. In paniek komt men bijeen op het kantoor van de hoofdredactrice. Wat te doen? Alle ideeën zijn op. Iemand oppert om dan maar een extra dun lifestylekatern uit te geven, maar dat idee verdwijnt meteen in de prullenbak, want dit is nou juist het katern waar De Krant/Het Tijdschrift het van moet hebben. Dan steekt één van de medewerkers voorzichtig zijn hand op ‘Misschien een stuk over de instagram-generatie?’ Opgelucht valt men elkaar in de armen.